het is mijn schuld

V&D verdwijnt uit het Nederlandse straatbeeld. Hoe is het mogelijk, vragen medewerkers, klanten, retailexperts en zelfs politici zich af. Waar ging het mis? Al de hele week komt de ene na de andere verklaring voorbij. Goedbedoelde pogingen, maar al die zelfverklaarde deskundigen zoeken in de verkeerde richting. Ze moeten namelijk bij mij zijn. Ik heb het gedaan, het is mijn schuld. Al weet ik dat zelf pas sinds kort.

Net als iedereen las en hoorde ik dinsdag dat het doek definitief gevallen was voor V&D. Onwillekeurig gingen mijn gedachten een jaar of dertig terug. Twee zomers lang was ik een enthousiast en gewaardeerd medewerker van het toen nog florerende grootwinkelbedrijf. In het oergezellige Rijswijkse winkelcentrum In de Boogaard baarde ik dag in dag uit opzien met een proactieve en klantgerichte houding, destijds volstrekt onbekende strategieën in de Nederlandse detailhandel.

In mijn eerste jaar bij V&D was ik verantwoordelijk voor de kampeerafdeling, die op de vierde en hoogste verdieping was ondergebracht. Het gebouw had een plat dak en vrijwel geen ventilatie, laat staan airconditioning, hetgeen op warme zomerdagen leidde tot onmenselijke werkomstandigheden, mede dankzij de meedogenloze stropdas-en-gesloten-boord-policy, die de heren Vroom en Dreesmann hun personeel oplegden. Dat de temperatuur regelmatig opliep tot boven de veertig graden, had ook voordelen. Het stelde mij in staat mijn klanten te overtuigen van het gemak en comfort van de tentjes van André Jamet in een ambiance die een sterke gelijkenis vertoonde met een veel te klein plekje onder de meedogenloze zon op een van schaduw verstoken Spaanse camping. Je reinste method selling, een geavanceerde, experience-georiënteerde verkooptechniek waarover ik nog eens een lijvig boekwerk hoop te publiceren.

De voorspoedige omzetontwikkeling op de kampeerafdeling gedurende mijn dienstverband als vakantieadviseur was de leiding van het concern duidelijk niet ontgaan, want een jaar later kreeg ik de zieltogende platenafdeling onder mijn hoede. Vinyl was nog niet hip, zoals nu, maar simpelweg de enige geluidsdrager van betekenis. De term compact disc viel al hier en daar, maar het enige dat de kenners erover wisten te vertellen was dat het een wonderlijk schijfje betrof dat niet kon krassen en door middel van een laserstraal geluid voortbracht. Het klonk allemaal héél science fiction en zou dus vast niks worden. Ondertussen balanceerde de muziekindustrie op het randje van de afgrond en de platenafdeling van V&D dus ook. Dat veranderde allemaal met mijn komst. Het duurde maar een paar dagen voordat het in kringen van muziekliefhebbers begon rond te zingen ‘dat er iets aan de hand was bij V&D’. Er hing iets ongrijpbaars in de lucht, plotseling kwam de loop er in, de muziek lééfde weer in het saaie Rijswijk en de rest is geschiedenis.

Mijn professionele band met V&D bleef beperkt tot een paar gedenkwaardige maanden in de vroege jaren tachtig van de vorige eeuw. Hóé ik in die zinderende zomers de aanzet heb gegeven tot het roemloze einde van de onderneming, weet ik zelf ook niet precies, maar dát ik er de oorzaak van ben, staat vast. Want toen ik deze week terugdacht aan de andere betaalde betrekkingen die ik in mijn leven tot dusverre heb vervuld, werd ik me plotseling pijnlijk bewust van een huiveringwekkend patroon.

Als vijftienjarige ging ik werken bij de anjerkwekerij van Piet van Meurs. Behalve drie gulden per uur hield ik er ook een levenslange hekel aan de meest platvloerse aller bloemen aan over en een paar jaar na mijn vertrek kon het bedrijf het hoofd niet langer boven water houden. Van de kassen van weleer is geen glasscherf meer te vinden; de complete Glazen Stad is veranderd in de meest eentonige asfalt- en baksteenvlakte van het land. Voor mijn volgende baan week ik uit naar de grens van Delft en Rijswijk, waar ik aan de slag ging in een wasserij aan het Jaagpad langs de Vliet. Samen met enkele tientallen medewerkers van Turkse afkomst dirigeerde ik er stapels beddengoed en keukentextiel door indrukwekkende mangelmachines. Na twee jaar trok ik de deur achter me dicht en niet veel later ging die deur helemaal niet meer open. In de jaren die volgden, zette ik de ene verstandige carrièrestap na de andere. Het resultaat was steevast hetzelfde: verrijkt met kennis, inzicht en ervaring zette ik mijn zegetocht op de arbeidsmarkt voort, terwijl de werkgevers in kwestie ontredderd achterbleven en binnen de kortste keren verkruimelden, werden opgeslokt en opgedeeld of volledig van de aardbodem verdwenen. De Hubo’s aan het Scheveningseveer en in het Laakkwartier, de reclamebureaus Network en Arthouse, ja, zelfs reuzen als PTT en PolyGram; u zult er vergeefs naar zoeken. Ze zijn er niet meer. Weg. Voorbij.

Had ik maar eerder gezien hoe deze topografie van de teloorgang zich rondom mij al jaren aftekent. Maar dan nog. Had ik de investeerders, aandeelhouders en medewerkers van V&D kunnen waarschuwen? Had ik ze kunnen behoeden voor het noodlot? Natuurlijk niet, hun droeve lot was voorbestemd en onafwendbaar. Het enige waaraan ik me kan vastklampen om mijn schuldgevoel een halt toe te roepen, is het besef dat ik bijna een kwart eeuw geleden, onwetend van de schade die ik tot dan toe al had aangericht, een besluit heb genomen waarmee ik de Nederlandse economie vrijwel zeker van de ondergang heb gered.

Op 1 januari 1992 begon ik voor mezelf.