Ruim twintig jaar geleden was ik dagelijks te vinden in een zaal vol gewichtige apparaten, fietsen die nergens heen konden en mannen en vrouwen die hardliepen zonder vooruit te komen.
Ik herstelde van een rugoperatie en op aanraden van mijn fysiotherapeut bevond ik me samen met een paar andere amateurs plotseling in het gezelschap van de ene na de andere revaliderende topsporter. Ik trainde gelijk op met een mooie, jonge vrouw. Gelijk op betekende in dit geval dat we meestal ongeveer op hetzelfde tijdstip binnenkwamen; daarna liep, fietste en tilde zij me dagelijks op grote achterstand. Soms kwamen we naast elkaar op zo’n stilstaand rijwiel terecht en praatten we even. Ze was snowboarder, vertelde ze. Geblesseerd, maar op de weg terug. Die weg was nog lang, maar ze hoopte dat ‘ie uiteindelijk naar de Olympische Spelen zou leiden. Wanneer ik het na ruim een uur voor gezien hield, begon zij net lekker op gang te komen. Dat ging een paar weken zo door, toen bleef ze weg. Hersteld, nam ik aan, uit het zicht verdwenen op de weg naar de top.
Maanden later liep ik in hetzelfde zaaltje hard zonder vooruit te komen en daar was ze opeens weer. Met een stralend gezicht liep ze voor me langs. Ik groette haar monter en zag toen pas wat er ontbrak. Voor ik iets kon zeggen, stapte ze op een fiets en ik had opeens het sterke vermoeden dat zij daarmee wél ergens heen zou kunnen. Ik stapte van de loopband af en hield het voor gezien. Bibian Mentel begon net lekker op gang te komen.