Vandaag staat opeens mijn oma in de krant. Op de foto ziet ze er nog precies zo uit als ik me haar herinner. Een enigszins gedrongen gestalte, handen in de zij en beide voeten stevig op de grond. Het grijze, bijna witte haar heeft ze in een knot bij elkaar gebonden op haar achterhoofd, ook daarin is niets veranderd sinds ik haar ruim vijftig jaar geleden voor het laatst zag. Waarschijnlijk draagt ze ook nog dezelfde bril als toen, met een goudkleurig vlindermontuur, maar zeker weet ik dat niet, want ze staat met haar rug naar de camera.
Ten tijde van onze laatste ontmoeting woonde ze in Tilburg. Blijkbaar is ze in de tussentijd teruggekeerd naar haar wortels, want volgens het bijschrift is de foto genomen in Roermond, niet ver van het dorp waar ze geboren is. Als ze onlangs is verhuisd, had ze het moment beter kunnen kiezen; een flink deel van Limburg staat onder water.
Op de foto staat mijn oma met haar rubberlaarzen in het water en kijkt ze naar een boot met reddingswerkers die langs de kerk in haar richting vaart. Behalve laarzen heeft ze een enorme broek aan van waterdicht materiaal, die tot boven haar middel reikt en door bretels op zijn plaats wordt gehouden. Haar houding straalt geen wanhoop, angst of paniek uit. Je ziet haar denken: Wir schaffen das. (Het Noord-Limburgse dialect lijkt veel op het Duits, dus de kans is groot dat ik in de buurt kom.)
Ik bewonder haar kalmte, maar ben er ook jaloers op. Waarom heb ik langs erfelijke weg niet iets meer van haar vastberadenheid meegekregen? Zelf woon ik ook aan een rivier en mocht het hier een keer misgaan, dan heb ik weinig fiducie in mijn daadkracht. Waarschijnlijk ga ik in elkaar gedoken op de vliering zitten wachten tot de hulptroepen alles hebben opgelost en opgeruimd. Ik kan het mezelf niet helemaal kwalijk nemen. In mijn hele leven heb ik werkelijk níks aan tegenslag en avonturen meegemaakt. Mijn oma reisde op haar twintigste naar Dresden en Batavia om er pianoles en concerten te geven. Ze kreeg twee kinderen van een rijke plantagehouder, die eerst failliet ging en daarna dood, zodat ze zichzelf en haar gezin berooid en wel door de oorlog moest zien te rommelen. Geen wonder dat je dan niet meer in de war raakt wanneer de Maas op een zomeravond een keer door je keukentje klotst.
Ik was vijf toen ik mijn oma voor het laatst zag. Mijn herinneringen aan haar beperken zich tot vage beelden en het gevoel van een ruwe winterjas tegen mijn wang. Het ergste is dat ik niet meer weet of ik haar lief vond. Inmiddels weet ik dat oma’s een eenvoudig bestaan hebben: lief gevonden worden, andere taken hebben ze niet.
Ik kijk nog eens naar de foto. Ik bestudeer de vrouw die met haar voeten stevig in het Maaswater staat nauwgezet. Ook nu kan ik niet vaststellen of ik haar lief vind. Maar een overstroming of een oorlog zou ik met haar wel aandurven. Dat is ook wat waard.