In de apocalyptisch warme nazomers van de eenentwintigste eeuw kunnen we het ons al nauwelijks meer voorstellen, maar nog niet zo lang geleden was het normaal dat het in het najaar koud en kletsnat was. In 1994 bijvoorbeeld regende het op de veertiende september van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Vooral dat laatste was problematisch, want de avonduren bracht ik door op de tweede ring van het hoofdstedelijke Olympisch Stadion. Dat was toen nog niet de gáve ontmoetingsplaats van latte-met-havermelk drinkende pseudo-Amsterdammers, maar een betonnen kolos, bijna zeventig jaar eerder getekend door Jan Wils. Een sober man. Dus geen dak.
Dat het in het Olympisch Stadion naar pis rook, verbaasde niemand. Dat Ajax er met 2-0 van AC Milaan won, was veel minder gebruikelijk. Maar daar gaat het vandaag niet om. Vandaag gaat het om Ruud Gullit.
Ik ben nooit een groot bewonderaar van Gullit geweest, noch van de voetballer, noch van de trainer. Om over de analyticus maar te zwijgen. Maar op die avond, vandaag precies een kwart eeuw geleden, was hij in grootse vorm. Niet omdat hij zich tijdens de wedstrijd wist te onderscheiden, integendeel. Nee, Ruud had de overwinning al op zak vóór het eerste fluitsignaal had geklonken.
Eerder die zomer was de voormalige aanvoerder van het Nederlands Elftal persona non grata geworden bij het Nederlandse publiek. Het had iets te maken met het WK in de Verenigde Staten. Daar was het nogal warm, wist Ruud, en hij vond dat je daarom niet iedere wedstrijd heel hard naar voren moest rennen. Toen bleek dat de bondscoach daar minder zwaar aan tilde, leek het hem beter om maar helemaal niet mee te gaan.
Of zoiets.
Hoe dan ook; wij, het immer assertieve Ajax-publiek, vonden dat we hem moesten laten weten dat we ons niet konden vinden in zijn besluit. Omdat we nog geen internet tot onze beschikking hadden om hem op een beschaafde manier nare ziektes en een ellendig einde toe te wensen, floten we hem uit.
We begonnen met fluiten zodra hij met zijn teamgenoten het zompige veld betrad en we gingen er de hele warming-up mee door. Na een kwartier, toen de regen en de wind nog een tandje bijschakelden, hielden de rood-zwarten het voor gezien en zochten ze huiverend de catacomben op voor een droog shirt en een warme föhn.
Ruud niet.
Hij trapte een keer tegen een bal en schudde nog wat met de machtige dijen. Pas toen al zijn collegae binnen waren, zette hij koers richting kleedlokaal. Daarop brak het kabaal eerst in alle hevigheid los. Het gefluit, het gejoel en de verwensingen zwollen tot orkaankracht aan. De geboren Amsterdammer, die voor Haarlem, Feyenoord en PSV uitkwam, maar nooit voor Ajax, liet het oorverdovende gesnerp als manna op zich neerdalen. Zonder de pas in te houden of te versnellen schreed hij over het veld. De behoefte om met armgebaren, een verontwaardigde blik of toch op zijn minst een moedeloos hoofdschudden blijk te geven van zijn ongenoegen moet enorm zijn geweest, maar hij gaf er niet aan toe. Kaarsrecht, het hoofd omhoog en de armen rustig langs het lichaam, liep hij recht vooruit het geweld tegemoet. Onbewogen en ongebroken stapte Gullit onder ons door naar binnen.
Na afloop van de wedstrijd werd er veel gesproken over Rijkaard en Davids, De Boer en Litmanen. Over Gullit was alles al gezegd.