Deel 3 in de serie Treurige Taferelen
– – –
Ik staar door het raam naar buiten als ze de hoek om komen en de straat in lopen. Hij loopt. Zij huppelt. Hij heeft haar net van school gehaald, denk ik; het is iets na twaalven. Terwijl zij haar staartjes op en neer springt, zegt ze, praat ze, zingt ze, vertelt ze, vraagt ze, lacht ze. Ik kan de woorden niet onderscheiden, hoor alleen de klanken. Hij ziet haar niet en hoort haar nauwelijks. Zijn blik wijkt geen moment van de telefoon die hij schuin voor zijn borst houdt.
(Wacht even, wacht even, denkt hij, zoals ik ook dacht, zo vaak, dit duurt niet lang, niet meer dan een ogenblik, alleen nu, even maar, terwijl we in deze straat lopen, verder niet, langer niet, wacht nog heel even.)
Dan zijn ze bij de andere hoek, het einde van de straat, en weg.
De zon schijnt onverstoorbaar verder en de schaduwen schijnen niet te bewegen.