Voor het winkeltje van Gaetano staan twee oranje plastic stoelen. Je kunt er in de zon je koffie opdrinken, maar dat doet bijna niemand. Waarschijnlijk omdat de stoep maar smal is en de ene na de andere auto er pal voor je voeten parkeert, om twee minuten later, met een brood of een paar tomaten op de passagiersstoel, weer weg te rijden. Vandaag komt hier de Ciclostorica La Leonessa langs, een fietstocht van Pelago naar Consuma en via Pomino en Rufina terug naar Pelago. Dat ziet er op de kaart uit als een vrolijk rondje van zo’n 90 kilometer, maar de werkelijkheid is anders. De ene ontmoedigend steile helling na de andere, die bergop je bovenbenen in brand doen vliegen en je in de afdaling het koude angstzweet op je voorhoofd bezorgen, al is het maar vanwege de talloze verraderlijke gaten in het asfalt.
Het is de bedoeling dat je de Leeuwin met een klassieke racefiets, een bicicletta d’epoca te lijf gaat. Dat is niet het domein van twintigers en dertigers, dus zien we vandaag een gestage stroom grijzende mannen op oogstrelend slanke fietsjes aan onze cappuccino voorbijtrekken. Ze zijn fit, sterk en goed gesoigneerd, maar jaren van goed eten en zittend werk hebben hun sporen onontkoombaar nagelaten. De combinatie van stevige posturen en ragfijne frames doet me denken aan de wielrenners van Dik Bruynesteyn.
De pastelkleurige buizen blinken in de voorjaarszon en vormen een onweerstaanbare match met de wielertenues van weleer, die ze bijna allemaal hebben opgediept en aangetrokken. Met zoemende banden en ratelende dérailleurs razen ze voorbij. Soms voorzien van een ontspannen glimlach, dan weer met een onzekere blik in de ogen. Omdat ze twijfelen of ze daarnet rechtsaf hadden gemoeten of misschien toch omdat ze het materieel niet zo blindelings vertrouwen als eigenlijk zou moeten. Vóór ons maakt zich tussen de geparkeerde auto’s een voet los uit de toeclips. Ellebogen rusten op het gebogen stuur, de ademhaling is zwaar.
Ik zie hem voor me, op een donkere dinsdagavond, eind november. Na het eten nog even naar het schuurtje. Hij knipt het peertje aan dat vlak onder de nok aan een verweerde elektriciteitskabel bungelt. Achter in de hoek, in het halfduister, hangt het gekoesterde rijwiel aan twee dunne kettingen.
Een mintgroene Bianchi.
1953.
Fausto Coppi.
Een zwaai aan de pedalen en het vrij hangende achterwiel begint te draaien. Stofdeeltjes komen in beweging en glinsteren in het licht van de gloeilamp. Het uitbollende wiel ratelt zacht, maar luid genoeg om het eeuwige blaffen van de hond van de buren voor een paar tellen naar de achtergrond te verdringen. Een kneepje in de voorband, stevig als een meisjeswang. Met een vingertop langs de vettige ketting, vorige week nog gesmeerd. Door de spaken heen ziet hij zichzelf jong, pezig en met glanzend geschoren kuiten uit het zadel komen. Vier, vijf keer trappen en hij laat de straat voor zijn ouderlijk huis ver achter zich, voor altijd dromend van zachte ogen die hem nakijken tot bovenaan de heuvel en dan eroverheen.
Mijn vader heeft geen Bianchi van 65 jaar oud, wel een huwelijk van die leeftijd.
Geen glanzend geschoren kuiten, wel een felicitatie van de Koning en de Koningin.
Hartstocht, respect en waardering zijn er in veel soorten en maten.