zwart-wit

Een witte rookpluim die opstijgt uit de brede voorgevel van een paleis. Een bebrilde president met een helm op zijn hoofd die gespannen omhoogkijkt, meer bezorgd dan angstig. Alle beelden die ik van Chili heb, zijn in zwart-wit.

In full colour is La Moneda een stuk witter dan op de grimmige foto’s van 11 september 1973. De kogelgaten van toen zitten nog in de muren, heb ik gelezen, maar 45 jaar na dato mogen wij alleen met een ruime boog om het presidentiële paleis heen lopen. De hekken die ons op afstand houden zijn ook wit, net als de uniformen van de mannen die de wacht houden. In het vergeetachtige zonlicht doet het pijn aan je ogen.

De coup maakte indruk, toen. Ik was pas tien, maar keek wel naar het journaal. En ik las de krant, al beperkte zich dat tot de voor- en sportpagina (pagina 7) van Het Binnenhof. De gotische letters van de krant staan me nog streng voor ogen.
Is de krant er al?
De plof op de deurmat, om een uur of vier ‘s middags, een feestelijk moment.

Maar ik dwaal af.

Dat gedoe in Chili, dat hield me dus bezig. Ik verkeerde destijds in linksige kringen, moet u weten. Onder de intellectueel-revolutionaire opinievormers van die dagen, opmerkelijk vaak vertegenwoordigers van de gegoede burgerij, stond het vast dat de socialistische president Salvador Allende in zijn land druk bezig was het paradijs op aarde tot stand te brengen. Dat die heilsstaat in wording in de knop gebroken werd, was misdadig. Tegelijkertijd kwam het goed uit, want de posters van Che begonnen sleets te worden; hoog tijd voor een nieuwe martelaar boven het studentenbed.

Een paar jaar later, op de middelbare school, had ik in mijn agenda bij 11 september een foto van Salvador Allende geplakt. Mijn rechtse vrienden Sjef en Laurens probeerden die eruit te scheuren en dat wist ik met een uiterste krachtsinspanning te voorkomen. Ja, ik was tot veel bereid, in mijn strijd tegen de dictatuur. Als het moest, deinsde ik niet terug voor geweld.

Hoe groot mijn solidariteit met het geknechte Chileense volk ook mocht zijn, ik was dat najaar nog net iets méér begaan met het lot van het Nederlands voetbalelftal, dat zich voor het eerst in veertig jaar kon plaatsen voor het Wereldkampioenschap. Op een zondagmiddag in november sleepte Oranje in het Olympisch Stadion van Amsterdam tegen de Belgen een 0-0 uit het vuur en we mochten naar Duitsland, dat toen nog gewoon West-Duitsland heette.

In dezelfde week dook ook Chili op in het sportnieuws. Nog nauwelijks bekomen van de staatsgreep, kon het land zich net als wij kwalificeren voor het WK. Chili speelde een dubbele play-off tegen Rusland, dat toen nog gewoon de Sovjet-Unie heette. In Moskou was het in september 0-0 gebleven en op 21 november zou de return plaatsvinden, uitgerekend in het stadion waar Pinochet en zijn vrienden er sinds 11 september vrolijk op los gemarteld hadden. Hoewel de generaals beloofden dat je daar tijdens de wedstrijd niets van zou merken, hadden de Sovjets er geen trek in en lieten verstek gaan. De kersverse Chileense machthebbers besloten de wereld desondanks te laten zien dat er in Santiago geen vuiltje aan de lucht was. Ze lieten het nationale team op het afgesproken tijdstip gewoon opdraven, net als de scheidsrechter, die van de immer onkreukbare FIFA opdracht kreeg zonder morren aan de vertoning mee te werken. Met één elftal op de grasmat liet de arbiter om half drie in de middag de thuisploeg aftrappen. De zon scheen uitbundig, het leven was goed en de Chileense voetballers schoven elkaar lacherig de bal toe. In een loom looppasje liepen ze naar het lege vijandelijke doel en scoorden de enige treffer van de wedstrijd. De beelden gingen de wereld over en vervulden ons met verontwaardiging.

Gedeformeerd als ik was, maakte ik mij vooral druk over een detail dat iedereen over het hoofd leek te zien. In het filmpje is duidelijk te zien dat de doelpuntenmaker zich op het moment van spelen vóór zijn teamgenoot bevindt die de voorzet geeft.
Geen twijfel mogelijk.
Buitenspel.

Een week later, tweeduizend kilometer zuidelijker. Tegen een muurtje langs de verweerde boulevard van Puerto Natales is een foto uit 1985 geplakt waarop een boze jonge vrouw te zien is. Ze noemde zich Luisa, was een linkse militant en durfde klaarblijkelijk meer dan een foto in een agenda, want ze mocht van de junta niet ouder worden dan 20. Iemand neemt jaarlijks de moeite haar foto op te plakken en erbij te schrijven wat er toen is gebeurd.
Een broer?
Een moeder?
Een geliefde?
Een kameraad in de strijd?
De komende dagen laat de meedogenloze Antarctische wind het portret langzaam verdwijnen, maar volgend jaar is ze er vast opnieuw. In zwart-wit.